De vierde muur - Chris Dries

Het leven van Frans was sinds zijn geboorte op zijn minst merkwaardig te noemen. Als kleuter had hij al leren lezen en schrijven. Op de lagere school verslond hij stripverhalen even snel als zijn oudere neef, die enkel naar de plaatjes keek. Frans had een passie voor lezen die zijn leeftijdsgenoten niet konden bijbenen, en zijn enthousiasme voor boeken was aanstekelijk. Gek genoeg kon hij heel snel talen leren lezen en schrijven, maar slaagde hij er nooit in ze correct te spreken. Het was alsof de taal niet in zijn mond paste, maar enkel op papier thuishoorde.

Na zijn studie letteren en wijsbegeerte werd hij copywriter en in zijn vrije tijd schreef hij boeken. De manuscripten stuurde hij uit bescheidenheid echter nooit naar een uitgever. Tijdens een workshop ethiek schreef hij een kerstverhaal dat als oefening ontleed zou worden. Eén van de deelnemers was redacteur bij een online krant en vroeg of hij het mocht publiceren. Blij met de erkenning gaf Frans toestemming. De reacties kwamen traag op gang, maar waren verrassend positief. Een gebruiker schreef: ‘Dit voelt alsof het geschreven is door iemand die zich gebeurtenissen herinnert die nog niet gebeurt zijn.’ Frans las die zin tien keer opnieuw. Maanden later kreeg hij een privébericht van iemand met de gebruikersnaam ‘IBIS_S’. De boodschap was kort: ‘Als je ooit besluit dit af te maken, laat het me weten. Sommige verhalen horen niet ongezien te blijven.’ Hij antwoordde niet. Maar de naam bleef in zijn hoofd hangen.

Enkele weken later ontving hij een e-mail. Geen uitleg, enkel een voorstel: of hij zin had om eens af te spreken. De afzender was ene Selene van uitgeverij Ibis. Frans durfde niet vragen hoe die vrouw bij hem gekomen was. Voor het gemak ging hij er maar van uit dat Selene de enigmatische IBIS_S was die op het kerstverhaal gereageerd had. Tijdens de ontmoeting vertelde Selene dat de uitgeverij de verhalen van Frans wilde uitgeven. Gesterkt door het vertrouwen dat Selene hem gaf, stemde hij toe. Tot Frans verbazing schoot zijn eerste verhaal naar de top in de verkoop en werd het in meerdere talen vertaald.

Dat plotselinge succes was niet het enige onverklaarbare in zijn leven. Rondom hem gebeurden, zowel op persoonlijk vlak als in de wereld de meest inspirerende gebeurtenissen om een nieuw boek te schrijven. Onlangs, terwijl hij inspiratie zocht voor een dystopisch boek waarin een samenleving langzaam afgleed naar een dictatuur, werd er in de Verenigde Staten onverwacht een autocratische president verkozen. Het was alsof de werkelijkheid zijn verhaal vooruit was gesneld, alsof de fictie zelf de toekomst vormgaf. Frans wist dat het waarschijnlijk zijn confirmation bias was, maar hij kon het niet laten om er een naam aan te geven: literatuurium, een subtiele kracht, als een literair energieveld, waarbij verhalen niet alleen de werkelijkheid weerspiegelen, maar haar soms ook lijken te sturen.

Gisteren ontving Frans een brief. Op zich was dat niet bijzonder, maar de brief was allesbehalve normaal. De enveloppe was verzegeld met een waszegel met de afbeelding van een man met het hoofd van een Ibis. De brief zelf was op vellum geschreven met een, zo leek wel, een ganzenveer. De brief was een uitnodiging voor een werkbezoek, met enkel coördinaten, datum en tijdstip. De coördinaten leidden, volgens Google Maps, naar een rotswand van een oude vulkaan in de Eifel.

Een smalle, onverharde weg bracht Frans tot het einde van een keteldal. Naast een kleine parkeerplaats, waar geen andere auto’s stonden, zag Frans een ornamentele deur in een verder kale rotswand. Toen hij uitgestapt was, hoorde hij enkele vogels en het zachte gekabbel van een beekje in de verte. De sierlijk bewerkte houten deur leek eerder thuis te horen in de werkplaats van Merlijn in Camelot dan in een kale rotswand. Op de deur hing een stuk perkament met daarop in sierlijke letters:

‘Deze deur verschijnt alleen aan wie waardig is.

Enkel wie uitgenodigd is, kan de drempel overgaan.

Als je hier bent, is het omdat je hier hoort te zijn.

Kom binnen, wees welkom.’

Frans aarzelde even maar na enkele ogenblikken won zijn nieuwsgierigheid. Voorzichtig deed hij de klink naar beneden, opende de deur en stapte over de drempel. Aan de andere kant van de deur was een industriële ruimte met machines. Dit was niet wat hij verwacht had. Het leek op een fabriek, maar dan veel groter, veel ingewikkelder. Het geluid van ratelende machines en gedempt gestommel in de verte gaf het geheel een actieve productievloer. Voorzichtig zette hij een stap naar binnen. Achter hem verdween de deur. Frans stond in een groot met gele lijnen gearceerd vierkant in het midden van een ruimte waarvan hij de wanden niet van zag. Aan de rand van het vierkant was een klein bureautje waar een gedrongen figuur bewoog. De man, of beter gezegd, het wezen kwam naar hem toe met een vastberaden tred.

De man was klein van gestalte, maar zijn houding straalde kracht uit. Zijn lange baard was in vlechtjes opgedeeld, zijn snor zorgvuldig getrimd. Over zijn lederen schort droeg hij een zware gereedschapsgordel waaraan naast werktuigen ook een strijdbijl bungelde. Met een kritische blik nam hij Frans op, alsof hij zijn waarde taxeerde. Vervolgens knikte hij kort en overhandigde hem een helm.

‘Opzetten,’ zei hij. Geen verzoek, maar een bevel. Frans gehoorzaamde, deels uit verbazing, deels omdat hij instinctief aanvoelde dat tegenspreken geen zin had. Terwijl hij de helm opzette, vervolgde de dwerg zijn inspectie, alsof hij nog steeds niet helemaal zeker wist of Frans hier wel thuishoorde.

‘Ik ben Wiggis,’ verklaarde hij uiteindelijk. ‘En jij, meneer de schrijver, bent in de werkplaats van de Dwergen beland.’ Frans wilde iets zeggen, een vraag stellen, maar Wiggis onderbrak hem met een afwerend handgebaar.

‘En nee,’ bromde hij. ‘Begin alsjeblieft niet over die onderkruipers die voor Disney hun trotse afkomst hebben verloochend. Ik ben geen kabouter maar een Dwerg. Wij Dwergen zijn smeden, bouwers, mijnwerkers. Fatsoenlijke vaklui en krijgers.’ Er lag een diepe ergernis in zijn stem en Frans besloot wijselijk dat het geen goed idee was om sprookjes aan te halen.

Wiggis draaide zich om en gebaarde dat hij moest volgen. Terwijl ze tussen de machines door liepen, begon de dwerg uit te leggen. Hier, in deze werkplaats, werden werelden gebouwd. Niet zomaar werelden, maar die van schrijvers. Elk boek dat geschreven werd, kreeg een eigen plaats, een structuur waarin het verhaal kon bestaan. En de Dwergen zorgden ervoor dat alles op zijn plaats kwam. Frans probeerde de omvang van die gedachte te bevatten terwijl ze langs een reusachtige 3D printer liepen. Iets verderop stonden werkbanken waar Dwergen minutieus details toevoegden aan objecten die Frans bekend voorkwamen. Enkele waren in de weer met een zwaard dat ze aan het plaatsen waren in een steen. Verder in de ruimte had een groep trollen met massieve balken de kiel van een enorm schip gelegd dat Frans aan het verhaal van Noah deed denken. En aan de andere kant was een sierlijk wezen bezig met gouden schapenvacht na te meten.

Wiggis vertelde over de hiërarchie van de magische gemeenschap. Elfen ontwierpen de decors, feeën functioneerden als projectleiders en controleerden de kwaliteit. Draken zorgden voor de magische energie. En dan waren er nog de schaduwen, de geheimzinnige wezens die alles verborgen hielden voor de buitenwereld.

Frans werd afgeleid door een groot portaal dat in de verte fonkelde. Het leek zowel groter als kleiner te worden naargelang hij ernaar keek, de randen leken voortdurend te pulseren alsof ze in en uit de realiteit faseerden.

‘Onze manier van transport,’ legde Wiggis uit, toen hij Frans’ blik volgde. ‘Portalen tussen universa. Maar pas op als je te dicht bij de zijkanten komt, krijg je een flinke schok.’ Frans knikte afwezig, nog steeds gefascineerd door het blauwe licht dat uit de opening straalde.

Op hun laatste stopplaats kwamen ze langs een donkere kamer waar schaduwen leken te bewegen zonder duidelijke bron. Wiggis legde uit dat hier de bureaucraten huisden, de hoeders van de verhalen, de bewakers van het mysterie. Ze zorgen ervoor dat de universa werken, bewaken de interne consistentie en dienen het juiste papierwerk in voor aanpassingen, afwijkingen enzovoort. Soms liep er iets mis, en dan dook iemand van de werkplaats onverwachts op in een universum.

‘Zoals die ene draak,’ zei Wiggis met een diepe frons. ‘Op uitstap naar Schotland, en nu zit hij vast in hun folklore. Die heeft het hier achteraf kunnen komen uitleggen.’ Hij sloot de deur snel, alsof hij zelfs de herinnering aan die situatie ongemakkelijk vond.

Het voelde alsof de puzzelstukken eindelijk op hun plaats vielen. Dit was waar verhalen geboren werden. Dit was waarom zijn leven vol plotwendingen zat, waarom de wereld zich soms leek aan te passen aan wat hij nodig had om te schrijven. Wiggis keek hem aan, zijn houding iets minder bars dan voorheen.

‘En nu is het tijd voor je afspraak,’ zei hij. ‘Toth verwacht je. Het portaal naar Universum Nul is hier.’

Frans haalde diep adem en stapte voorzichtig, bang om de zijkanten aan te raken, door het portaal een andere wereld in. Hij kwam in een kamer die tegelijk oud en nieuw aanvoelde, alsof alle tijdperken hier een compromis gesloten hadden. Op een barokke kast lagen Egyptische artefacten naast Keltische sieraden, Griekse vazen en iets wat leek op leek op een runensteen. Aan de muren hingen zowel statige portretten als abstracte moderne kunst. En toch, vreemd genoeg, voelde het alsof alles hier thuishoorde. Naast een andere deur zat een vrouw aan een bureau. Ze wenkte hem vriendelijk. Haar glimlach had iets raadselachtigs.
              ‘Welkom, ik ben Seshat, assistent van Toth. Zet u gerust. Hij komt zo bij u.’
Net achter hem verschenen plots een zetel en een klein tafeltje. Op het tafeltje stond een dampend kopje thee en een boek van Terry Pratchett; eentje dat hij nooit eerder gezien had.
Frans fronste en bladerde voorzichtig door de pagina’s. Geen twijfel mogelijk: dit was Pratchett, maar hij herkende het verhaal niet.

‘Dat boek komt niet uit jouw universum,’ zei Seshat, zonder op te kijken van haar werk. ‘Het voordeel van een oneindige tijd en ruimte is dat alles mogelijk is. In een universum zonder grenzen is er altijd een plek waar je kunt vinden wat je zoekt, je moet alleen weten waar je moet beginnen.’

Hij wilde vragen hoe ze wist wat hij dacht, maar de deur naast haar ging open. Een man met een mediterraan uiterlijk stak zijn hoofd naar binnen.
              ‘Frans, kom binnen en zet u.’

Hij liep, gevolgd door Seshat, de kamer binnen en bleef even staan. Het rook naar perkament en  inkt gecombineerd met iets kruidigs wat hij niet meteen kon plaatsen. Het bureau lag vol met kleitabletten, papyrusrollen, ganzenveren en boeken. Alles ademde tegelijk oude kennis en nieuwe mogelijkheden.

Achter het bureau zat een man. Zijn ogen ontmoetten die van Frans en voor een seconde voelde hij zich doorzien. Niet op een ongemakkelijke manier, eerder alsof iemand eindelijk écht keek. De man stak zijn hand uit.
              ‘Welkom in mijn werkruimte. Ik ben Toth.’ Frans knikte langzaam. Zijn keel voelde droog.
‘ In jouw universum de god van het schrift en de wijsheid.’ Toth glimlachte erbij, alsof hij het zelf een beetje overdreven vond. Frans aarzelde even voor hij ging zitten. Toth had een rust over zich die niet van deze wereld was. Zijn ogen leken ouder dan de geschiedenis, maar warm en oplettend.
              ‘Je, Je had me verwacht?’ vroeg Frans.
              Toth knikte traag. ‘Ik schrijf je al sinds je geboorte.’ Frans’ hart sloeg een slag over. Hij probeerde te lachen, alsof het een grap was, maar de ernst in Toths blik liet geen ruimte voor ironie.
              ‘Je bedoelt, figuurlijk?’
              ‘Niet enkel figuurlijk,’ zei Toth zacht. ‘Je hebt het altijd gevoeld, nietwaar? Dat je leven net iets te toevallig liep. Dat de wereld zich soms leek aan te passen aan je pen, en niet andersom.’ Frans zweeg. Er waren momenten geweest, ja. Kleine dingen. Grote dingen. Zinnen die hij schreef die daarna ineens waarheid leken. Geen magie, maar ook geen toeval.

‘Waarom ik?’ fluisterde hij. Toth glimlachte.

‘Sommige schrijvers worden geboren met een vonk van de muzen.’ Frans slikte. De stukjes vielen samen: zijn vreemde gaven, de brief in hiërogliefen, de deur in de rots, de dwergen die werelden bouwden. Het was allemaal overweldigend maar echt.

‘Je bent geen gewone schrijver, Frans,’ zei Toth. ‘Jij bent een Schrijver met hoofdletter. Soms, heel zelden, ontstaat er iemand die méér doet dan verhalen vertellen. Iemand die begrijpt hoe je woorden kan weven. Iemand die voelt waar de randen van de werkelijkheid rafelen.’ Frans voelde hoe iets in hem bewoog. Niet als schrik. Eerder een gevoel dat eindelijk bevestiging krijgt.

‘Wat jij schrijft, vindt zijn plaats,’ vervolgde Toth. ‘In een of andere wereld. Je schept geen dromen, je stemt werkelijkheden af. En met elk woord buigt er iets mee, zacht, subtiel, maar onomkeerbaar.’ De kamer leek, in harmonie met de het groeiende rust van Frans, stiller geworden.

‘Zonder schrijvers valt er niets te bouwen,’ zei hij. ‘De dwergen, de feeën, de schaduwen... ze bouwen, bewaren, beschermen. Maar de vonk komt van mensen zoals jij.’
              Frans zweeg. Hij begreep eindelijk wat hem zijn hele leven voortgestuwd had: het verlangen niet alleen om te vertellen, maar om iets blijvends te vormen. Iets dat ertoe deed.
              ‘En ik... moet dat doen?’ vroeg hij zacht.
              ‘Nee,’ glimlachte Toth. ‘Je moet het niet doen. Je kiest het.’ Frans besefte dat met die gave verantwoordelijkheid kwam. Dat elk universum dat hij zou creëren een nieuwe vertakking was van wat al bestond maar ook dat hij niet alleen was. Achter de schermen werkten de dwergen, de feeën, de trollen, de schaduwen en de draken om werelden op te bouwen en draaiende te houden. Maar zonder schrijvers zou er niets zijn om te bouwen. Langzaam drong het tot Frans door. Alles wat hij tot nu toe had gezien, had gehoord, had gevoeld was niet zomaar een ontdekking. Het was een keuze. Hier, op de plek waar verhalen universa schiepen, kreeg hij de kans om niet alleen een schrijver te zijn, maar een bouwer van realiteiten. Met een zekerheid die hij nooit eerder had gevoeld, wist hij wat hem te doen stond. Hij zou blijven schrijven. Niet alleen voor zichzelf, maar voor het Verhaal zelf.

Ergens, diep vanbinnen, voelde Frans hoe de regels van een nieuw verhaal zich al begonnen te vormen. Een van de schilderijen begon een blauwachtige gloed te verspreiden en toonde een glimp van een universum waarin hij flitsen zag van een drukke straat, het geluid van auto's en sirenes, de neonlichten van reclameborden. Hij zag mensen met smartphones, verdiept in hun eigen verhalen, onwetend over de krachten die hun wereld vormgaven. Een rilling liep over zijn rug. Hij schrok, herkende het, maar kon het niet thuisbrengen. Thoth glimlachte geheimzinnig.

'Zelfs in de meest magische werelden,' zei hij, 'zijn er echo's van andere realiteiten. Soms, heel soms, kruisen de verhalen elkaar.' Frans voelde een rilling.

Seshat stond op. ‘De eerste regels dienen zich al aan,’ zei ze. ‘De rest is aan jou.’ Op het tafeltje naast hem was een boek verschenen met enkele regels tekst die de scene in het schilderij beschreven. Fans naam het boek in zijn handen, zijn vingers gleden over de kaft, alsof hij het gewicht van een wereld voelde. De kamer ademde stilte, geen leegte, maar een geladen stilte, als de pauze voor het eerste woord. Toen keek hij op.
              ‘Ik weet wat ik moet doen,’ zei hij zacht. Niet als vraag. Niet als twijfel. Als keuze. Thoth knikte langzaam, met een blik waarin eeuwen schuilden.
              ‘Schrijf. Bouw. Bewaak. De wereld wacht.’
              Ergens, diep vanbinnen, begon het nieuw verhaal al te groeien. Tussen de woorden voelde hij het literatuurium krachtiger worden, de belofte van een begin. Hij wist nu: verhalen waren geen ontsnapping, maar een fundament. En sommige schrijvers? Die schrijven niet alleen verhalen, ze vormen werkelijkheden.

‘Wel, beste lezer, jij bent deel van mijn eerste verhaal.
Geen sprookje, geen verzinsel. Jouw wereld rust op de mijne. Verhalen vragen drama, dat weet je. Maar ik beloof je ook een beetje geluk. En zolang jij blijft lezen, blijf ik schrijven.’

Chris Dries

Naar top