FOTO
In de kamer met wit geverfde muren staat een bed rechts van het raam. Aan het voeteneinde ligt het dekbed met een witte overtrek onopgemaakt op een hoopje. Naast het hoofdkussen ligt een oude, afgewassen teddybeer. Tegen het grijs gestoffeerde voetenbord van het bed staat een grote koelkast met rechts ervan een aanrecht met fornuis. Een ronde, zilverkleurige magneet houdt een foto op die perfect recht en in het midden van de koelkastdeur hangt. Op de foto staan twee meisjes. Het linker meisje heeft bruin krullend haar tot op de schouders en draagt een bril met een donkerbruin montuur. Ze draagt een jeansjasje met eronder een blauw-wit gestreepte shirt en in haar oren prijken grote, gouden ringen. Ze lacht uitbundig naar de camera. Met haar rechterhand maakt ze een peaceteken terwijl haar linker hand op de schouder van haar vriendin rust.
Het tweede meisje heeft een blonde, korte bob en draagt een zonnebril met ronde glazen en een gouden montuur. Ze draagt een wit T-shirt met korte mouwen en steekt haar tong uit naar de camera die ze zelf vasthoudt met haar linkerhand. Op de achtergrond is blauwe lucht en goed onderhouden gras te zien.
Links achter de meisjes wandelt een man voorbij. Hij draagt een donkerblauw kostuum, wit hemd, een blauwe stropdas die wat losgemaakt is en donkerbruine lakschoenen. In zijn rechterhand draagt hij een zwarte aktetas. Zijn gezicht is naar de meisjes gekeerd maar is erg onscherp op de foto.
PERSONAGES
JOLIEN
Mijn hele leven was ik het gekke meisje van de klas. Ik hoorde er nooit echt bij, werd eerder getolereerd. Mijn leerkrachten vonden me te druk en ik werd gedurende de hele lagere schooltijd niet één keer uitgenodigd voor een feestje.
In het middelbaar werd het zelfs nog erger. Toen vonden ze me raar of irritant. Welke puber is er nu de hele tijd zo goedgezind? De eerste jaren voelde ik me alleen in een klas van vierentwintig. En toen kwam Kaat, in het derde middelbaar net na Kerst. Ze verhuisde van de kust naar onze Kempense stad en het klikte meteen. Kaat was rustig en ik stuiterde om haar heen. Vanaf haar eerste dag waren we samen alleen in een klas van vijfentwintig. Ieder mens heeft minstens één iemand nodig die hen graag ziet en in hen gelooft en wanneer je een puber bent is het niet voldoende dat die ene mens een ouder of grootouder is. Ik had Kaat en Kaat had mij. Samen trotseerden we de blikken en fluisteringen van de populaire groepjes die we passeerden op de speelplaats. We spraken af om ons door die ellendige Franse opdrachten te worstelen en probeerden mekaar te overtroeven bij wiskunde. We hadden een hekel aan turnen en werden steeds als laatste gekozen, maar we schaterden het uit als één van ons de volleybal weer eens naast zich liet vallen. Het moest allemaal niet zo perfect voor ons, niet de perfecte kleren of het perfecte kapsel, we waren gewoon onszelf.
En nu zijn we hier, in de grootstad, op kot. Kaat studeert psychologie, ik koos biologie. Het lijkt alsof het leven nu pas echt begint. Hier zijn geen populaire groepjes, hier mag je zijn wie je bent. Ook al studeren we op een andere campus, we spreken toch nog vaak samen af. We hebben nu elk heel wat vrienden maar een groots moment vieren we met twee. Zoals mijn eerste verbeterde verslag van microbiologie. Super interessant vak al begrijp ik er weinig van. Ik had een zes op tien en was zo fier. Dat vroeg om bubbels, zon en gras. We spraken af in het kleine park vlak bij het kot van Kaat. Het was een heerlijke nazomerdag. Kaat bracht de bubbels mee, ik de belegde broodjes. Dat is al jaren onze guilty pleasure. De meeste meisjes grijpen naar chocola, wij zijn gek van krabsla. Na de lunch nam ik nog snel een selfie, dit moment moest vastgelegd worden. Een beetje aangeschoten en met een lege fles bubbels in Kaats hand namen we afscheid. Ze wachtte nog even op me terwijl ik mijn fiets losmaakte. Zij vertrok te voet naar haar kot, ik sprong op mijn fiets. Voor ik de straat uit was hoorde ik mijn naam: ‘Jolienemie!’ We hadden onze laatste selfie samen genomen.
KAAT
Ik denk nog elke dag aan haar. Het is niet altijd duidelijk of een afgelijnde herinnering, maar eerder een sluimerend gevoel. Een gemis dat me als een schaduw achtervolgt bij elke stap die ik zet, elke beslissing die ik neem. Ik ben enig kind, Jolien was de zus die ik nooit had. Je kan geen onenightstands bespreken met je moeder of een uitgebreid verslag geven van die knappe man met groene ogen die voor je zat in de trein. De vrienden die ik maakte hier aan de universiteit zijn geweldig maar niemand kan me zo aanvullen als Jolien. Ze was een bom energie die ik mijn beste vriendin mocht noemen.
We spraken die dag af in het park. Ze was geslaagd voor haar eerste ingeleverde verslag. Dat moest gevierd worden. Bubbels en krabsla, meer moest dat voor ons niet zijn. Jolien nam nog een selfie. De foto hangt tegen mijn koelkast. Ik kijk al dagen naar haar uitgestoken tong. Het is ze helemaal, helemaal zoals ze was. Zij maskeerde mijn onzekerheid met een overdosis energie en haar je-m'en-foutisme. Die dag van de foto namen we afscheid op dezelfde theatrale manier zoals we dat al sinds het derde middelbaar deden. Met veel knuffels en love-you’s alsof het de laatste keer zou zijn dat we mekaar zouden zien. Wisten wij veel. Ik zag haar vertrekken met de fiets en ging op weg naar mijn kot. Net voordat ik de hoek om ging, draaide ik me om. Ze was bijna aan het einde van de straat. Ik riep haar naam. Ik zal het mezelf nooit vergeven. Ik riep haar naam en zij keek om. De klap was luid en stil tegelijk. Ik riep haar naam.
ZAKENMAN
De foto stond in alle kranten. Iedereen had wel een mening over de laffe daad van een chauffeur die een meisje aanreed en voor dood achterliet. Op de foto stonden twee meisjes die volop in het leven staan, vooral het blonde meisje trok de aandacht. Niemand herkende mij. Ik leek wel ruis op de achtergrond. Je ziet enkel een gehaaste man met een wazig gezicht achter de meisjes doorlopen. Ik herinner me zelfs niet dat ik hen heb gezien. Ik was die dag erg gehaast.
Al bij het binnenkomen op kantoor waarschuwde Ellen van het onthaal me dat de directeur naar me op zoek was. En om het met haar woorden te zeggen: ‘Hij zag er woest uit.’ Ik wist meteen wat er aan de hand kon zijn en dat werd bevestigd zodra ik mijn laptop opgezet had. De berichtjes en mailtjes waren duidelijk: door mijn schuld waren we een grote klant en een potentieel miljoenen contract kwijtgeraakt. Maar dat was nog niet alles. Ik had verondersteld dat we dat contract zouden winnen en een deel van het geld zouden investeren in een nieuw project. Een onbestaand project dat ik had opgezet om mezelf te verrijken. Alles kwam de dag ervoor, op mijn vrije dag, aan het licht. Een boze baas was het minst van mijn zorgen, mijn job zou ik toch wel kwijt zijn. Indien iemand aangifte deed van fraude zou mijn toekomst er plots helemaal anders uit zien. Ik sprong op en behalve mijn aktetas liet ik alles achter op kantoor. Ze zouden me daar nooit meer terug zien.
Mijn wagen stond die dag wat verder weg geparkeerd door onverwachte wegenwerken in de straat van ons kantoor. Ik nam de kortste weg, via het park, en werd zo onverwacht vereeuwigd op een foto die hoofdpaginanieuws werd: het noodlot werd gevangen in een selfie. Ik reed weg en net toen ik een fietsster wou voorbijrijden week ze uit. Ik kon een aanrijding niet vermijden. Met een doffe klap kwam ze tegen mijn voorruit terecht. Het duurde slechts een seconde, maar toch keek ze me, tijdens haar vlucht over de voorkant van mijn wagen, even recht aan. Het was de blik van iemand die wist dat alles voorbij was. Ze kwam op straat terecht en bewoog niet meer. Je moest geen dokter zijn om te zien dat ze er erg slecht aan toe was. Even dacht ik eraan om uit te stappen, maar ik moest de politie absoluut vermijden. En eigenlijk trof ik geen schuld. Zij keek achterom en week daardoor plots af van haar pad. Haar toekomst was in een flits voorbij. Er was niets dat ik nog voor haar kon doen, dus waarom zou ik mijn toekomst ervoor weggooien. Ik reed door. Achter me hoorde ik één lange schreeuw. Een schreeuw die me in mijn dromen zal achtervolgen, samen met de laatste blik van een meisje dat haar eindpunt tegemoet vloog.
Morgen verlaat ik het land voorgoed, de auto dump ik wel ergens onderweg. Ik zal een nieuw leven starten, maar zal nooit vergeten wat ik in mijn achteruitkijkspiegel zag: de vriendin van het meisje op de fiets. Een opengesperde mond, haar houding bevroren in de tijd. Ze sloot de werkelijkheid nog even buiten. Ontkenning is een krachtige pijnstiller, maar ik wist het voordat ik de bocht om reed. Het meisje dat over mijn auto vloog zou nooit meer fietsen.
Elke Vanuytven